Lieve mensen
De afgelopen nacht een heel bizarre droom gehad.
Ik waarschuw van te voren,lang,bizar en soms luguber.
16maart 2006 droom
De eerste blik viel op iemand die in een rieten boodschappentas een laagje aarde en bladeren deed, daarin een schedel en de tas weg smeet tussen de begroeiing.
Vermoedelijk zou die schedel nooit gevonden worden, want het eiland stond op punt van vergaan.
Overal waren tekenen van verval en zag je terugtrekkende bewoners.
Dat waren overwegend handelaren in clandestiene goederen, maar ook hun klanten vertrokken.
Er hing een lucht van rottende bladeren in mijn neus en ik keek omhoog.
De varenboom met zijn eeuwenoude takken(armen van een dikke vlezige varen)
brak langzaam af, rotte weg.
Waarschijnlijk zou ik niet van het eiland weg kunnen voor de volgende ochtend, dus zocht ik een slaapplaats voor die nacht.
Ergens in een rustige straat stond een rijtje verlaten huizen en ik ging naar binnen bij het hoekhuis.
Argwanend werd ik bekeken, door de aanwezige grijze en vage maar nadat ik mijn stofwerend pak had uitgedaan en ze zagen dat ik een vrouw was, vielen ze terug in hun bezigheden.
Er klonk gevloek en rinkelend glas buiten en ik veegde een plekje van de raam vrij om naar buiten te kijken..
Men probeerde iets binnen te houden en blijkbaar lukte dat niet, want het gevloek werd nu vermengd met kreten van afschuw en pijn.
Ik liep weg van het raam en schoof een klein kastje voor de deur die zowat uit haar hengsels hing en nadat het geluid sterker werd zocht ik alles wat de zaak maar enigszins kon barricaderen.
De mannen keken toe en staken zelf geen poot uit om te helpen.
Ik keek omhoog en zag een soort van vliering, die tot halfweg de ruimte reikte, er was geen trap of ladder.Dus sprong ik omhoog en kon mijn vingers om de rand haken, trok me op en kwam op een vieze vloer terecht die gemaakt leek van metalen roosters en waar de lucht dik was van het vele stof, er lag wat rommel, maar niets dat bruikbaar leek om als barricade te dienen.
Net wilde ik me weer laten zakken toen het restje deur met de provisorische barricade als een luciferhoutje opzij gedrukt werd.
Er stormde een soort varken van een gigantisch formaat naar binnen, greep de man die het kortst bij was en verscheurde hem met een misselijk makend geluid, de rest van de mannen vloog omhoog en terwijl de een naar buiten trachtte te komen dook een ander omhoog naar de vliering waar ik stijf van schrik toe stond te kijken.
Het varken(liever gezegd een soort zwijn)kreeg hem in de gaten en plukte hem zo uit de lucht.
Ik schoot naar de achterkant van de vliering en probeerde een uitgang te vinden.
Er zat een soort van luik en met trillende vingers probeerde ik de grendel terug te trekken.
Als ik een ding zeker wist dan was het wel dat ik hier niet veilig was.
Er klonken schoten van de straat en dat geluid leek het zwijn te kennen, want na een slachtoffer nog eens door elkaar geschud te hebben verliet hij grommend en krijsend het vertrek.
Na enige tijd durfde ik mij weer aan de rand te wagen en de aanblik van wat ik daar beneden zag maakte me misselijk.
Ik sprong omlaag en gleed uit op een pluk stro, die doornat was van het bloed dat daar tot tegen de muren en het raam zat en vreemde onherkenbare stukken uiteengereten vlees.
De restanten van de deur waar ik uitging kwam uit in de straat, maar ik sloeg gelijk de hoek om, op zoek naar wat beschutting.
Ondanks de vochtige warmte die er hing, samen met de zoete geur van verrotting en bloed had ik het ijskoud, ik zou eerst op zoek moeten naar kleding en water.
Mijn stofpak had ik immers gelijk al uit gedaan toen ik daar binnen kwam en geen haar op mijn hoofd dacht er aan om dat besmeurde pak zelfs maar aan te raken.
Het werd al donker en vreemde schaduwen snelden me vooruit.
Ik drukte me tegen een begroeide muur en keek omhoog, het leek wel een enorme krokodil die daar door de lucht voer, en iets verderop ontwaarde ik een even reusachtige kever.
Op dat moment vond ik het alleen erg angstaanjagend, maar er was niks vreemds aan, net of ik wist van het bestaan, al had ik ze nog nooit gezien.
Rusten zou er niet meer bij zijn die nacht,ik wist dat ik hier weg moest zien te komen om niet in een inferno terecht te komen.
De muur waar ik me tegenaan gedrukt had gaf een beetje mee en na wat harder drukken week hij.
Ik bevond me in een kleine ruimte die ooit eens als opslagplaats had gediend, gezien de talloze kleine doosjes die er stonden, sommige waren opengescheurd en tot mijn verbazing zag ik allerlei mechanisch speelgoed, maar wel voor mij vreemd.
Toen ik een wat grotere doos opzij schopte vielen er een soort van brillen uit, goudkleurig met geen glazen, maar een soort van spleten.
Die zouden wel eens van pas kunnen komen dacht ik en ging op zoek naar iets om ze in te vervoeren.
In een hoek lag een vage hoop waarvan ik hoopte dat het iets van kleding zou zijn, toen ik hem met een stok omgegooid had bleek het een soort van uniform te zijn, bij het vage licht leek het grijsgroen en had heel veel zakken.
Ik klopte het ietwat uit en besloot het aan te schieten, het zou mijn kou wat verminderen en in de zakken kon ik wat van de brillen kwijt.
Er lag zelfs een soort van helm bij en ter afsluiting zette ik die op, jammer dat er niets eetbaars of te drinken aanwezig was, maar ik was toch weer wat beschermd.
Buiten klonk een vreemd jankend geluid, dat ik niet thuis kon brengen, maar het maakte me er zeker niet geruster op.
In de schaduw van de bouwsels liep ik verder en trachtte me te oriënteren.
Recht voor me uit hing nog een vage rode gloed als van de ondergaande zon en na even nadenken wist ik dat dat het westen moest zijn, wat is er dan rechts van mij?
Het noorden, daar was het noorden en waren de tunnels en het pont.
Nog steeds me in de schaduw ophoudend ging ik verder en naarmate ik verder kwam werd het moeilijker mezelf te verbergen, de weg werd breder en struiken of huizen waren er niet meer, alleen een soort van oerwoud rechts van me, maar dat zag er zo onheilspellend uit dat ik me daar niet waagde.
Van verschillende kanten kwamen mensen die hetzelfde wilden als ik; weg hier en aan hun uitrusting en uiterlijk te zien, waren ze allen overhaast op pad gegaan.
Een man liep blootsvoets en met een veel te grote broek aan, die hij met een koord op probeerde te houden, hij duwde echter wel een soort karretje voort dat er veelbelovend uitzag, vermoedelijk water.
Ik ging naast hem lopen en vroeg of dat water was, hij verstond me duidelijk niet en antwoorde in een voor mij vreemde taal.
Ik maakte een gebaar als drinken uit een mok en dat begreep hij, hij knikte ja waarop ik vragend mijn hand uitstak.
Hij greep naar mijn borstzak waar een van de brillen uitstak die ik uit het magazijn had meegenomen en plukte hem eruit, wees op zichzelf en toen op het water.
Dat leek me een redelijke ruil en ik knikte van; Ja.
Er werd een soort van vuilbruine mok tevoorschijn gehaald aan de onderkant van de tank en hij trok een schuifje open, waarna ik een klokkend geluid hoorde.
Dankbaar nam ik de mok over en nam een slok.
Het was lauw, smaakte vreselijk, maar ik dronk het op tot de laatste druppel en gaf de mok terug.
Nog terwijl we daar stonden drong een vreemde brandlucht mijn neus in en leek het of de toppen van de bomen van het bos aan mijn rechterhand in brand stond, iedereen keek verschrikt naar het aanwakkerende vuur en zette het op een rennen.
Allemaal dezelfde kant op, richting tunnels.
Die zouden nooit al dat toesnellende volk aan kunnen en ik keek om me heen of er geen andere uitgang was.
De man van het water trok aan mijn mouw en gebaarde om mee te komen.
Het was dat of klem te komen zitten in de tunnel dus ik volgde hem.
Hij schoot naar links richting een bosje, het karretje rammelend meeslepend.
Daar lag een soort van droge sloot die hoe verder we kwamen steeds dieper werd, tot de randen zón meter of 4 boven ons uitstaken.
Het leek erop dat dit een doodlopend pad was, want er doemden rotsen voor ons op, de man opende echter een bijna niet te zien houten deurtje en gebaarde mij daardoor te gaan.
Het rook er muf en het was er aardedonker, op de tast vervolgden wij de weg.
We konden niet verder en de man klopte op de wand waar we tegen aan stonden.
Toen hij het geluid van hout hoorde wist hij ook de kruk of grendel te vinden en opende de deur.
Blijkbaar was dit de toegang tot een vergeten tunnel, die waarschijnlijk door smokkelaars gebruikt werd.
Rechts van ons hoorde ik kreten als van een massa mensen die allemaal trachten weg te komen en ik was blij daar niet tussen te zitten.
Recht voor ons uit was een gat dat vrij kort nadat we er ingingen een scherpe bocht maakte en om die bocht zat iets klem.
Een fiets, alles had ik verwacht, maar niet dat.
Het zag ernaar uit dat onze tocht hier eindigde, want hier konden we nooit langs.
De man wrikte aan de fiets, die echter geen centimeter week.
Wat nu? We liepen achteruit de tunnel uit en kwamen weer bij de ingang uit.
Iets naar links liep een overwoekerd paadje en ten einde raad waagden we ons daarin.
Het steeg aanzienlijk en ik begon moeizamer te ademen, maar de vieze rooklucht die er hing hielp daar waarschijnlijk ook aan mee.
Toch kwamen we bovenaan en keken uit op een onbegaanbaar stuk naar beneden.
Afdalen was onmogelijk, het was te steil en te diep.
Springen was de enige optie, maar waar zouden we op terecht komen?
Als dat rotsen waren zouden we het wellicht niet na kunnen vertellen, echter terug was geen optie.
Ik pakte mijn helm en gooide hem naar beneden, we hoorden niets, dus was het waarschijnlijk toch een zachte bodem.
God zegene de greep en bijna gelijktijdig sprongen we.
Bij het neerkomen zakte ik met mijn voet weg in een drassige bodem en verdraaide mijn enkel.
Een flits van pijn vlamde door mij heen en ik snakte naar adem.
Tot mijn teleurstelling stonden we vlak voor een water waar we niet bij konden komen omdat er een afrastering stond van hekwerk, met aan de bovenkant naar ons toewijzende prikkeldraad.
De ruimte tussen het hek en de afrastering was minimaal en ik bedacht dat als we iets verder waren gesprongen we wel heel ongelukkig terecht zouden zijn gekomen.
Wat nu?
Mijn metgezel begon wanhopig tegen een van de palen te schoppen die zowat om de drie meter stonden en tot onze verrassing scheurde de paal,het hekwerk met een stuk paal hing scheef over het water.
Wellicht dat de andere palen ook verzwakt waren en ik liep naar de volgende, met al mijn kracht stampte ik tegen de paal en ook die begaf het.
Nu er zón 6 meter hekwerk nagenoeg plat over het water lag konden we wellicht hieruit komen.
Voetje voor voetje stiefelden we naar het nog steeds opstaande prikkeldraad, maar dat was maar zón halve meter hoog, dus dat moest te doen zijn.
Toen ik bijna bij het prikkeldraad was kon het hek onze gewicht blijkbaar niet meer dragen en het zakte het ijskoude water in, de man verloor zijn evenwicht en klapte naar voren,zo in het prikkeldraad.
Ik struikelde naar achter en viel plat op mijn rug.
Toen ik voorzichtig overeind gekrabbeld was, was er van de man niets meer te zien, net zomin als van waar het hek eindigde en het prikkeldraad begon.
Ik kroop met de moed der wanhoop zo ver ik durfde naar voren en wierp me toen vooruit het water in.
Blijkbaar was ik het prikkeldraad voorbij en ik begon te zwemmen, daarbij nogal gehinderd door mijn kleding en bepakking.
Hoelang ik gezwommen heb, weet ik niet, maar op een gegeven moment voelde ik vaste grond, het eerst onder mijn handen.
Ik kroop uit het water en tegen de wal op.
Daar viel ik neer en raakte buiten bewustzijn.
Ik werd wakker in mijn eigen bed, doornat van het zweet en met een hartslag, ver boven het gemiddelde.
Alles, elk detail stond me nog vers in het geheugen en ik besloot om hem meteen op te schrijven.
Om 6.15 uur was ik wakker en was er nog niets aan de hand, toen ik mijn ogen opende was het bijna 9 uur, dus in werkelijkheid kan die droom nooit lang geduurd hebben,maar daar zag ik de zon ondergaan en heb een heel stuk van de nacht doorgemaakt.
Samen met mijn lieve vriendin ben ik er al ingedoken, maar suggesties zijn meer dan welkom.
Namaste Annemiek
_________________ And then there were three...We started our group... Our circle of friends....And like that circle There is no beginning or end....
|